Dag, kleine jongen - Robert Long (liedtekst) Dag, kleine jongen, vroeger leek ik op jou Met je blozende wangen, je heldere ogen Je simpele ziel, nog zo groen als het gras Je had en was nog zo weinig bedrogen De wereld bestond uit je thuis en de klas De paashaas in maart en de Sint in december Maar dan op een dag ben je plotseling groot En alles verandert, wordt kleiner, bestaat niet De Sint was je oom en de paashaas is dood Hé, kleine jongen, weet je nog wie ik ben? We zijn samen begonnen, maar jij bent verdwenen Een enkele keer duik je heel even op Dan zie ik je blik even kort in de spiegel Dan vind ik je hoofdje weer terug in mijn kop Je fluistert: ‘De zon schijnt, kom op, we gaan vissen Of we pakken de fiets en gaan ervandoor’ Maar dan wordt er gebeld en ik moet iets beslissen Men kan me niet missen en zaken gaan voor Dag, kleine jongen, ik ben groter gegroeid Onze wereld begon als een tuin vol geheimen Soms sluit ik mijn ogen en zie nog een flard Diezelfde tuin is een keurig gazon nu De struiken gesnoeid, en de paden verhard En zo is ie ook mooi, ik heb er geen spijt van Zo gaat het nu eenmaal, dat wilde je toch Maar het gras is niet groen meer, de lente is over Soms ruik je de herfst, ook al zomert het nog Hé, kleine jongen Je herkent me niet meer...